Selecteer een pagina

Het boeddhisme wordt wel eens als een negatief beschouwd, omdat het zo vaak gaat over sterven, het hiernamaals en reïncarnatie. Toch is dat niet zo. Het grote verschil met de westerse religies is dat het boeddhisme de dood niet ziet als iets negatiefs. Hoe dat zit? Laten we om daar achter te komen eerst eens kijken naar hoe een boeddhist het leven ziet.

Voor een boeddhist is het leven lijden. Oei, dat klinkt ook alweer zo negatief! Het betekent niet dat een boeddhist vindt dat hij of zij elke dag opnieuw veel ellende doormaakt, en dat het leven niet iets moois is waar je van kunt genieten. Wat er in dit geval met ‘lijden’ bedoeld wordt, is dat wij als mensen ‘lijden’ omdat we verlangen naar zaken die we niet hebben. Vraag maar eens aan iemand wat hij of zij zou doen met een oneindige hoeveelheid geld. Grote kans dat je een waslijst aan materiële zaken opgenoemd krijgt die deze persoon graag zou willen bezitten. Op zich is daar niks mis mee, maar het is zo jammer dat we nooit tevreden zijn. Hebben we eenmaal die mooie auto of dat leuke huis, dan willen we na een tijdje een groter huis of een nog duurdere auto.

De boeddhist beschouwt dit als lijden: je verlangt steeds naar meer en kunt daardoor niet genieten van hetgeen je op dit moment hebt. Dit kan gaan over materiële zaken zoals dat huis of die auto, maar ook over immateriële zaken, zoals aanzien bijvoorbeeld. Een boeddhist streeft daarom naar samsara: het einde van de cyclus van geboren worden en weer sterven. Na het sterven hoopt de boeddhist naar het Nibbana (sanskriet: Nirvana) te gaan: een staat van zijn zonder enige begeerte, aversie of verwarring.

Dit verklaart waarom de boeddhist minder angstig is voor de dood; hij kan met ieder sterven weer een stapje dichter bij het Nibbana komen.